Vlak voor de zomervakantie was ik van plan om dit blog te schrijven, maar het nare geval wilde dat toen de overstromingen plaatsvonden in Limburg, Duitsland en België. Ik wilde geenszins overkomen als een aasgier die erop duikt en pr-matig te willen profiteren van die vreselijke gebeurtenissen.
Ik had net voor deze natuurramp Heuvel van Jean Giono uit 1929 gelezen (onlangs pas in een Nederlandse vertaling uitgegeven).
Een prachtig verhaal van bijna een eeuw geleden waar een groepje mensen in een minuscuul dorp in Frankrijk te maken krijgt met de oerkrachten en mysteries van de natuur en daar betekenis aan probeert te geven.
De Franse schrijver Jean Giono (1895-1970) – mij tot voor kort onbekend – schreef ‘Heuvel’ als onderdeel van zijn Pan-trilogie, een eerbetoon aan de god van de natuur, Pan. Het speelt zich af in een gehucht met vier huizen in de buurt van het Montagne de Lure, bevolkt door dertien personen, inclusief de ‘dorpsgek’. Ze krijgen te maken met een paar onfortuinlijke voorvallen: de fontein droogt op, een klein meisje wordt ernstig ziek en er breekt een grote brand uit in de omgeving. De bewoners proberen de voorvallen te duiden en steken hun licht op bij de stervende dorpsoudste, Janet.
Personificaties en ontzag voor de natuur
De eigenlijke hoofdpersoon in het boek is de natuur, waarbij de vier elementen een rol spelen. Giono maakt veelvuldig gebruik van personificaties, waarbij de natuur menselijke eigenschappen krijgt. Anderzijds krijgen de bewoners van hem soms plantaardige en dierlijke eigenschappen toegedicht. Gelukkig weet Giono hierin de balans te bewaren, zodat hij niet vervalt in overdadigheid en ongeloofwaardigheid, wat mede komt door zijn sobere taalgebruik met vrij veel korte zinnen.
Het deed me terugdenken aan mijn kindertijd waarin ik vaker dan nu ‘leven’ zag in de omgeving, in de natuur, maar ook bijv. in huizen. Zo herinner ik me een half afgebrand huis in Oss – het was in de omgeving van de Smalstraat weet ik nog – dat me als kleine jongen enorm imponeerde en ook wat bang maakte. Het leek wel of het huis zwol in een combinatie van boosaardigheid en verdriet. Waarschijnlijk was ik emotioneel beïnvloed geweest door het fantastische kinderboek ‘Het huisje dat verhuisde’ van Virginia Lee Burton (1942), over een huisje dat met lede ogen aanziet dat de omgeving wordt volgebouwd.
Giono scheen verklaard te hebben dat hij zelf soms angst had bij het wandelen, om ‘helemaal alleen te zijn te midden van die vreemde struiken en die kermende bomen’. Niet verwonderlijk is dan ook dat hij onder de indruk was van Leaves of Grass van Walt Whitman, zo geeft vertaalster Kiki Coumans in haar nawoord aan.
Naast deze personificaties is het ontzag – en soms het veronderstelde gebrek daaraan – voor de ondoorgrondelijke natuur een terugkerend thema in het boek, deels opgerakeld door de tegenslagen waar de bewoners mee te kampen hebben. Bijna 100 jaar na dato is het een uiterst actueel thema, of het nu meer een klimatologische discussie betreft dan wel een discussie over hoe de hedendaagse mens het contact met en respect voor de natuur verloren heeft.
De grote kracht en de meester
Eén van de bewoners vraagt opheldering aan de oude, zieke Janet en die geeft de jongere generatie ervan langs: ‘Jij wilt weten wat je moet doen, maar je kent de wereld waarin je leeft niet. Je begrijpt dat er iets tegen je is, maar je weet niet wat het is. Dat komt doordat je om je heen hebt gekeken zonder de dingen tot je door te laten dringen. Ik durf te wedden dat je nog nooit aan de grote kracht hebt gedacht. De grote kracht van de dieren, de planten en de stenen. De aarde is niet voor jou alleen gemaakt, om haar te gebruiken, zoals je dat altijd doet, zonder zo nu en dan de raad van de meester ter harte te nemen. Jij bent als een boer, en dan is er nog de baas. (p. 87)
Iets later vervolgd door: ‘Jij en ik, wij zijn ook van hem; alleen zijn we sinds lange tijd de weg naar zijn schoot vergeten. We hebben geprobeerd onszelf te genezen en te troosten, en die weg zullen we moeten terugvinden. Terugvinden onder de dorre bladeren; er liggen bladeren op het pad, we moeten ze met de hand oprapen, eerst het ene dan het andere, heel zachtjes zodat de maan het pad niet verbrandt, het pad dat onder het maanlicht dartelt als een jong geitje. (p. 92)’
Via Janet geeft Giono ons mooie levenslessen in krachtige zinnen met eenvoudige woorden die de lezer weten te raken en tot nederigheid stemmen. En zo heeft dit relaas over dertien eenvoudige dorpsbewoners in de greep van de niets en niemand ontziende natuur een slordige eeuw later nog geenszins aan kracht ingeboet. Hoog tijd om Giono een plekje te geven in de Franse literatuuroverzichten, zo lijkt me.
Bronnen: Jean Giono – Heuvel (1929). Uitgeverij Vleugels, vertaling & nawoord Kiki Coumans (2020)
Les Amis de Jean Giono
(Hoofdafbeelding: illustratie uit ‘Regain’ van Jean Giono, door Louis William Graux, 1935)
Geef een reactie