Veel mensen konden het afgelopen jaar hun reisverlangens niet bevredigen. Alhoewel ik reizen niet tot mijn primaire levensbehoeften reken – sterker nog: ik wil me nog wel eens afzetten tegen de overdreven reislusten van de medemens – begon het bij mij onlangs te kriebelen bij het lezen van het boek ‘Impressies van Spanje’ van de Spaanse dichter en (toneel)schrijver Federico Garcia Lorca (1898-1936). Ik smaak prettige herinneringen aan omzwervingen op het Iberisch schiereiland, zeker op de plekken waar (standaard)toeristen doorgaans niet komen.
‘Muzikale’ teksten
Garcia Lorca reisde met een leraar in 1916 en 1917 door een aantal regio’s van Spanje en tekende dat uiteindelijk op in ‘Impresiones y paisajes’ (Impressies van Spanje). Opvallend aan de bundel is vooral dat Garcia Lorca op zo’n jeugdige leeftijd al een enorme kennis van de natuur, kunst en muziek tentoonspreidt, ofschoon het laatste niet helemaal uit de lucht komt vallen met een pianiste als moeder en zijn eigen opleiding (pianist en compositieleer).
Sommige fragmenten lezen ook een beetje als kleine muzikale composities: zonder al teveel fantasie valt er ritme en melodie in te bespeuren. Het prettige is ook dat de Andalusiër overdreven enthousiasme – een veel voorkomend euvel in reisverslagen – weet te vermijden. Een genuanceerde, bijna journalistieke benadering is hem wel toevertrouwd, zodat hij het woord ‘impressies’ uit de titel uitstekend waarmaakt. Garcia Lorca laat bij deze indrukken al zijn zintuigen zo goed mogelijk hun werk doen, met een duidelijke rol voor de geur.
Albaicín en toneel voor het platteland
Gelukkig dwaalt de Spaanse schrijver ook door Granada, waar hij een paar mooie bladzijden aan de Moorse wijk Albaicín wijdt. Zo’n twintig jaar geleden slenterde ik na mijn afstuderen (toen ik de Spaanse taal nog aardig sprak) daar ook rond. Het blijft lastig om als een onbekende toerist een stad in haar ware aard te vangen, maar in een typische wijk als Albaicín kun je daar wel een poging toe doen. Garcia Lorca was er veel meer ingeburgerd, want hij woonde vanaf zijn elfde in Granada en studeerde aan de plaatselijke universiteit vanaf 1915.
Hij beschrijft Albaicín in al haar facetten, zowel de romantische als de meer duistere kanten van de wijk met de smalle straatjes, vele pleintjes en witgekalkte huizen komen aan bod:
“Stille straatjes vol onkruid, huizen met mooie gevels, witte minaretten waarop de groene en grijze borsten van de karakteristieke decoratie prijken, tuinen die prachtig van kleur en klank zijn.(…..)Straten die de verzilverde melodieën van de Darro horen en de bladerballades die de verre bossen van het Alhambra zingen…Het mooie romantische, gedistingeerde Albaicín. (p.116)”
“Tegenover het klooster vloekt een man in een blauwe kiel ijselijk terwijl hij zijn geiten te eten geeft. Verderop lispelen pikzwarte prostituees met grote ogen, met paarse kringen onder hun ogen, met slonzige, door de wellust mismaakte lichamen vanuit hun keel obsceniteiten van een vulgaire grootsheid; vlak bij hen zingt een teer, voddig kind een vroom, kwezelig lied…..Alles toont ons een sfeer van oneindige beklemming, een oosterse vloek die op deze straten is gevallen. (p.117)”
In de ‘Impressies van Spanje’ komt vaker het rauwe leven van de lagere sociale klassen aan bod. Garcia Lorca trok zich de klasse- en armoedeverschillen aan en maakte het tot belangrijke thema’s in zijn werk, terug te zien in een aantal toneelstukken, zoals ‘Bloedbruiloft’ en ‘Het huis van Bernarda Alba’. Begin jaren dertig werd hij benoemd tot directeur van een studententoneelgroep die tot opdracht had om te toeren langs Spanjes meest geïsoleerde streken op het platteland. De bewoners zouden op deze manier gratis kennis kunnen maken met moderne uitvoeringen van het Spaanse klassieke toneel. Garcia Lorca vond dat toneel wezenlijk onderdeel uit moest maken van het dagelijks leven en niet voorbehouden moest zijn aan ‘Madrid’. In het licht van dit coronajaar (de waarde en betekenis van kunst) en in het bijzonder de verdeling van de kunstsubsidies in 2020 (“te veel naar de Randstad, te weinig naar de regio”) nog steeds een actuele kwestie.
(Stations)tuinen en de schoonheid van het verval
Een verfrissend ander fragment vond ik die over tuinen, waarbij Garcia Lorca oog heeft voor de minder geijkte varianten, zoals de ‘dode tuin’ en de ‘stationstuin’. Station Atocha in Madrid met zijn huidige tropische elementen is wellicht een verlate reactie op de treurnis die de reiziger honderd jaar geleden op een gemiddeld station aantrof:
“Ze zijn zeldzaam en armoedig. Ze hebben acacia’s en ze zijn omheind met zwarte palissades…Deze tuinen willen oorden van aangename rust en kalmte zijn…maar wat een onrustige en zenuwachtige blikken zijn er niet op neergestreken!…De tuin is altijd een plek van bedaarde melancholie geweest. De eeuwige stilte van de tuinen die dichters bezingen…maar een stationstuin is een zomer vol onrust. Ze schieten langs onze ogen en wij kijken niet naar ze…Wanneer je reist heb je je verbeelding ingesteld op een heel verre plek en zij trekken onze aandacht niet. Alle planten zijn verwelkt. (p.135)”
Het woord ‘melancholie’ komt veelvuldig voor in de bundel van Garcia Lorca, het past uiteraard ook goed in de impressionistische stijl die hij hanteert. De schrijver ziet bovendien een zekere schoonheid in het verval en verwelking die hij tegen is gekomen op zijn reizen, of het nu gaat om de natuur, mensen of de staat van (religieuze) gebouwen. Garcia Lorca zou de ‘Ode aan de melancholie’ van John Keats vast ook hebben kunnen waarderen, met diens definitie “De huilbui die de bloemen knikt, maar ook voedt”.
Jammer dat hij van bepaalde autoriteiten niet mocht zijn wie hij wilde en dat hij in 1936 wreed uit de weg werd geruimd. Mocht ik weer in Spanje (kunnen) komen, dan zal ik proberen zijn nieuwsgierige blik en zintuiglijke krachten in mijn rugzak proberen mee te nemen.
Bron:
Wikipedia
Geef een reactie