13:05 Ik heb ideeën over mijzelf
en deze ideeën vermommen zich als gevoelens
en produceren mijn gedrag.
Dit is de taal waarin ik handzaam ben,
steeds overzichtelijker en rationeler.
Dit is de taal die mij rustiger maakte.
Ik zag mijn diepste overtuigingen en wensen —
of dacht ze te zien —
en leerde afstandelijkheid aan.
Maar de taal die ik als bezwering gebruik
is de vijand van echte redelijkheid en genot.
Ik ben gezond, leeg en mechanisch.
Mijn waanzin is apart gezet.
Ik ben bang dat ik tekst doodmaak,
dat ik zal werken en vrije tijd zal hebben,
omdat ik al dood ben.
13:16 Onrustig water moest ik terugbrengen
tot een kalme vijver, nauwelijks zichtbare activiteit.
De watermetaforiek van de therapeuten
sloot naadloos aan bij mijn geloof in een schaduw-ik,
dat mij dingen aandeed,
mij dan in het vuur
en dan in het water gooide.
Ik ben zo verlicht dat ik vol mythologie zit.
Verder hield ik natuurlijk van mijn ongeluk,
de gestalten waarin ik de catastrofale tijd
weerspiegeld zag, waarin ik leef.
13:20 Woedend sloeg ik door de ramen van mijn huis
en geselde me met mijn schuldgevoel.
Nu ben ik getraind en zonder me af,
word droevig en helder.
Wanneer het mislukt
maak ik mijn bezittingen kapot
of de bezittingen van een ander,
die werkt en op vakantie gaat en voor rede vatbaar is.
Uit: Maarten van der Graaff, ‘Dood werk’. Uitgeverij Atlas Contact, 2015.
Geef een reactie